Urban trail arbeidsmarkt en sociale zekerheid – lestekst

Lees eerst de lestekst en oefen daarna met de flitskaarten onderaan.

Lestekst

1.      Organisatie van de arbeidsmarkt

1.1.       Lonen en sociaal overleg

Wanneer je een job uitoefent, krijg je een bepaald loon. Hoe hoog dat loon is, hangt onder andere af van:

  • het soort werk dat je verricht;

  • de sector waarin je werkt;

  • het aantal jaren dat je al gewerkt hebt;

  • of je in ploegen werkt of niet,…

Om ervoor te zorgen dat iedereen gelijk behandeld wordt, worden er loonakkoorden afgesloten tussen de werkgevers en de werknemers. Dit gebeurt in een sociaal overleg tussen de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties (vakbonden) die door de overheid erkend zijn.

De werkgeversorganisaties die deelnemen aan het sociaal overleg zijn:

  • het VBO dat de belangen van de grote ondernemingen behartigt;

  • UNIZO en UCM (de Waalse tegenhanger van UNIZO) die verantwoordelijk zijn voor de kleine en middelgrote ondernemingen (de KMO’s);

  • de Boerenbond die de landbouwondernemingen vertegenwoordigt.

De erkende vakbonden die deelnemen aan het sociaal overleg zijn:

  • het ACV dat christelijk geïnspireerd is;

  • het ABVV dat socialistisch geïnspireerd is;

  • het ACLVB dat liberaal geïnspireerd is.

Werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties (vakbonden) die deelnemen aan het sociaal overleg

Ten slotte legt de overheid legt ook minimumlonen vast.

Minimumlonen zijn de laagste lonen die mogen uitbetaald worden aan werknemers. Werkgevers mogen geen personeel aan het werk zetten tegen een lager loon dan het wettelijk minimumloon.

1.2.       Vakbondswerking

De vakbonden voeren verschillende taken uit in het belang van de werknemers.

Ze vertegenwoordigen de werknemers bij onderhandelingen over lonen en ook over arbeidsvoorwaarden zoals bijvoorbeeld arbeidsduur (het aantal uren per week dat een werknemer moet werken), thuiswerken, nachtarbeid, ecocheques,….

Deze onderhandelingen worden gevoerd:

  • op nationaal vlak voor alle werknemers om bijvoorbeeld te bepalen wat een zwaar beroep is;

  • voor de werknemers van een hele sector zoals bijvoorbeeld de staalsector, de chemische sector, de transportsector en de gezondheidssector;

  • voor de werknemers in een groot bedrijf zoals bijvoorbeeld Brussels Airlines, AB-Inbev.

Wanneer de onderhandelingen leiden tot een akkoord, sluiten de vakbonden met de werkgeversorganisaties een collectieve arbeidsovereenkomst (cao).

Vakbonden verdedigen verder ook de belangen van de werknemers:

  • ze vergaderen met de werkgevers in ondernemingsraden in de bedrijven;

  • ze geven advies aan werknemers die vragen hebben over hun rechten op bijvoorbeeld verlof, extralegale voordelen, verplaatsingsvergoedingen,…

Ten slotte zorgen vakbonden voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen.

1.3.       Vraag, aanbod en knelpuntberoepen

Als een werkgever personeel zoekt voor een job, dan is er een vacature. Het aantal arbeidsplaatsen waarvoor werkgevers personeel zoeken, is meestal niet gelijk aan het aantal werknemers die een job nodig hebben.

  • Soms zijn er meer werkzoekenden dan vacatures. Dan is er werkloosheid.

  • Soms zijn er meer vacatures dan werkzoekenden. In dit geval is er een tekort op de arbeidsmarkt.

  • Maar zelfs als er evenveel werkzoekenden zijn als vacatures, is er niet noodzakelijk een match tussen de twee. De werkzoekenden moeten immers de juiste competenties hebben voor de job. Een beroep wordt een knelpuntberoep als het voor de werkgevers veel langer duurt dan normaal om voldoende geschikt personeel te vinden.

    • Dat kan zijn omdat er te weinig kandidaten zijn met een bepaald diploma,

    • omdat de opleiding zo specifiek is

    • of omdat in moeilijke arbeidsomstandigheden gewerkt wordt en mensen daarom niet voor de job kiezen.

De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) stelt elk jaar een nieuwe lijst samen met de zogenaamde ‘knelpuntberoepen' op de Vlaamse arbeidsmarkt en organiseert opleidingen voor werkzoekenden die leiden naar deze knelpuntberoepen. Wanneer je voor zo'n beroep studeert, ben je dus zeker van een job.

Voorbeelden van knelpuntberoepen zijn: boekhouder, vloerder, chef-kok, kapper, verpleger, verzorgende, leerkracht secundair onderwijs, buschauffeur, netwerkbeheerder, schoonmaker, technicus electromechanica,..
https://www.vdab.be/sites/web/files/doc/trends/Knelpuntberoepen_lijst_2019.pdf

2.      De sociale zekerheid

2.1.       Doel van de sociale zekerheid

Sociale zekerheid heeft als doel een inkomen en/of verzorging te garanderen voor personen die niet in staat zijn om dit zelf te doen. Dat geldt bijvoorbeeld bij pensioen, ziekte of werkloosheid.

Solidariteit is het centrale begrip van onze sociale zekerheid. Solidariteit tussen:

  • werkenden en werklozen;

  • gezonden en zieken;

  • gezinnen met kinderen en gezinnen zonder kinderen;

  • jongeren en ouderen;

  • mensen met een inkomen en mensen zonder inkomen.

Die solidariteit is gewaarborgd doordat:

  • werkende mensen bijdragen moeten betalen in verhouding tot hun loon;

  • de financiering grotendeels gebeurt door de gemeenschap, dat zijn dus alle burgers samen;

  • de vakbonden, de ziekenfondsen en de werkgeversorganisaties mee beslissen over verschillende aspecten van het systeem.

Het socialezekerheidsstelsel bestaat uit 3 stelsels:

  • een stelsel voor werknemers bijvoorbeeld bankbedienden, arbeiders in een autoassemblagebedrijf;

  • een stelsel voor zelfstandigen;

  • een stelsel voor ambtenaren.

In deze les bespreken we enkel het werknemersstelsel, dat het grootste is van de drie stelsels.

2.2.       Financiering van de sociale zekerheid

  • Als een werkgever iemand in dienst heeft, dan betaalt hij aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) een werkgeversbijdrage voor sociale zekerheid van maximum 25 % van het brutoloon.

  • Elke werknemer betaalt aan de RSZ een werknemersbijdrage voor sociale zekerheid van 13,07% van zijn brutoloon.

  • De lasten van de sociale zekerheid worden niet alleen door de werkgevers en de werknemers gedragen: ook de federale overheid betaalt jaarlijks een vast bedrag aan de RSZ. Dit geld komt uit belastingontvangsten van de overheid.

2.3.       Werking van de sociale bescherming

Onze sociale bescherming heeft twee systemen: de klassieke sectoren van de sociale zekerheid en de sociale bijstand.

In de klassieke sectoren van de sociale zekerheid onderscheiden we:

  • vervangingsinkomens: deze komen in de plaats van het loon dat je normaal zou krijgen als je werkt, bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen, een vervangend inkomen bij ziekte van werknemers en pensioenen;

  • aanvullende inkomens: deze komen bovenop je normale loon, bijvoorbeeld kindergeld en tussenkomst in de kosten bij geneeskundige verzorging.

Volgende instellingen zijn verantwoordelijk voor bepaalde takken van de sociale zekerheid, namelijk:

  • RVA : Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;

  • FPD : Federale Pensioendienst;

  • RIZIV : Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;

  • FAMIFED : Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag;

  • FEDRIS : Federaal Agentschap voor Beroepsrisico's;

  • RJV : Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie.

De sociale bijstand vormt een vangnet voor diegenen die door de mazen van het socialezekerheidssysteem vallen. Concreet bestaat sociale bijstand uit:

  • leefloon;

  • inkomensgarantie voor ouderen;

  • gewaarborgde gezinsbijslag;

  • tegemoetkomingen aan gehandicapten.

Flitskaarten.

De flitskaarten hebben telkens 2 kanten: op de voorkant staat een vraag en op de achterkant staat het antwoord.
Je wisselt van kant door op de kaart te klikken. Je gaat naar de volgende kaart door op het pijltje onderaan rechts te klikken.

Je kan kiezen tussen 2 opties:

1 studeren: de flitskaarten komen één voor één. Je bekijkt de voorkant en de achterkant en probeert dit te onthouden.

2 oefenen: je bekijkt de voorkant en zegt wat er op de achterkant staat. Daarna kijk je naar de achterkant en controleer je of je antwoord juist was. Je klikt bij elke flitskaart aan of je antwoord juist of fout was. De kaartjes die je correct had, verdwijnen uit de reeks. Met de andere kaartjes oefen je verder tot je alles juist hebt.

Ken je alle flitskaarten? Test jezelf met de vragen uit ' Alles goed begrepen?'