Vergrijzing, migratie en inkomensongelijkheid – lestekst

Lees eerst de lestekst en oefen daarna met de flitskaarten onderaan.

Lestekst

Gevolgen van actuele ontwikkelingen op de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt

1.1.       Evolutie van onze bevolking

De bevolking van België groeit elk jaar gemiddeld met 40 000 inwoners. Het Federaal Planbureau voorspelt volgende evolutie:

Deze bevolkingsgroei wordt bepaald door de evolutie van de geboorten, de overlijdens en de internationale migraties.

  • Het natuurlijk saldo is het verschil tussen de geboortes en de overlijdens.

  • Het internationaal migratiesaldo is het verschil tussen de immigraties vanuit het buitenland en de emigraties naar het buitenland.

  • Als deze saldi samen positief zijn, groeit de bevolking.

De evolutie van deze saldi vind je terug in onderstaande grafieken:

Ook de levensverwachting van de bevolking verandert.

Door de goede gezondheidszorg leven we langer en deze trend wordt verdergezet in de toekomst.

  • De levensverwachting van iemand die geboren is in 2017 bedraagt 79 jaar voor een jongen en 84 jaar voor een meisje.

  • In 2070 zou dit 88 jaar zijn voor een jongen en 89 voor een meisje.

Als we de evolutie van de bevolking per leeftijd bekijken, zien we dat het aandeel van mensen boven de 67 jaar in de totale bevolking de komende jaren sterk zal stijgen. Dit noemt men de vergrijzing van de bevolking.

  • In onderstaande tabel zie je dat het aandeel van 67-plussers in de totale bevolking sterk zal stijgen. Daar waar het aantal 67-plussers in 2017 slechts 16 % van de totale bevolking bedraagt, stijgt deze groep in 2070 tot 22,3 % van de totale bevolking.

  • Binnen deze categorie van 67-plussers groeit de groep 80-plussers sterk. In 2017 is 34 %  van de 67-plussers ouder dan 80 jaar. In 2070 zijn 46 % van de 67-plussers ouder dan 80 jaar. Dit noemt men de vergrijzingsintensiteit.

Bron: Demografische vooruitzichten 2017-2070, Federaal Planbureau en Statbel.

1.2.       Gevolgen van de vergrijzing

Gevolgen van de vergrijzing voor de pensioenen

Door het feit dat de groep 67-plussers groter wordt, zal de overheid in de toekomst meer wettelijke pensioenen moeten uitbetalen.

Een eerste maatregel die de overheid genomen heeft, is het verhogen van de pensioenleeftijd. Als mensen langer werken, dan heeft dat twee effecten:

  • ze dragen langer bij om de pensioenen te financieren;

  • en ze krijgen minder lang een pensioen uitbetaald.

Tot nu toe is de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar. Dit betekent dat wie nu 65 jaar is, met pensioen kan gaan. Deze wettelijke pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 67 jaar vanaf 2030. Dus alle werknemers die in 2030 of in de jaren erna 65 jaar worden, moeten twee jaar langer werken vooraleer ze met pensioen kunnen.

Een belangrijke bedenking bij de pensioenleeftijd is dat in ons land weinig mensen effectief tot hun 65ste werken. Door allerlei  pensioenregelingen zoals bijvoorbeeld voor zware beroepen is de gemiddelde leeftijd waarop mensen met pensioen gaan 61 jaar bij mannen en 60 jaar bij vrouwen.

De pensioenen worden onder andere betaald door de bijdragen van de werkende bevolking.

In onderstaande tabel zie je dat de groep 67-plussers sterker stijgt dan de groep werkenden.

Bron: Demografische vooruitzichten 2017-2070, Federaal Planbureau en Statbel

Waar in 2017 nog 2,6 mensen werkten voor elke 67-plusser die met pensioen is, zijn dat er in 2070 minder dan twee. Als we de gepensioneerden eenzelfde pensioenbedrag willen uitbetalen, dan kan dit ofwel door werkenden hogere bijdragen te doen betalen ofwel door meer belastinggeld te gebruiken om de pensioenen te betalen.

Budgettaire kost van de vergrijzing

De kosten voor de pensioenen nemen toe maar gelukkig neemt onze welvaart ook toe. Welvaart kan je meten met het bruto binnenlands product (bbp). Het bbp is het totaal van alles wat in een land geproduceerd wordt in een jaar tijd.
Op dit ogenblik gaat 25,2 procent van het bruto binnenlands product (bbp) naar sociale uitgaven zoals pensioenen, gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en kinderbijslag. Met andere woorden: een kwart van de welvaart die in ons land gecreëerd wordt, gaat naar de sociale zekerheid.

In onderstaande tabel vind je de verschillende sociale uitgaven in % van het bbp voor het jaar 2018 en de voorspellingen van deze uitgaven voor 2040 en 2070.

Bron: Jaarlijks verslag van de Commissie Vergrijzing van de Hoge Raad voor Financiën – juli 2019

Pensioenen zijn veruit de grootste uitgavenpost van de sociale zekerheid. Nu al gaat 10,7 procent van het bbp naar pensioenen. Bovendien is het de categorie die samen met de gezondheidszorg het sterkst groeit. In 2040 zal 13 procent van het bbp besteed worden aan pensioenen, in 2070 12,5 procent. Dit betekent dat de overheid elk jaar 15 tot 20 miljard euro extra nodig heeft om de pensioenen te kunnen betalen.

De vergrijzing heeft ook tot gevolg dat de uitgaven voor de gezondheids- en ouderenzorg toenemen. Dit fenomeen speelt zeker bij de steeds grotere wordende groep 80-plussers:

  • ouderen hebben meer medische kosten zoals regelmatige doktersbezoeken, medicatie, behandelingen in het ziekenhuis;

  • vaak komt er thuisverpleging, huishoudhulp of gaan mensen naar een dagcentrum;

  • ouderen die niet meer thuis kunnen blijven, gaan naar een serviceflat of woonzorgcentrum.

Andere sociale uitgaven zullen afnemen in verhouding tot het bbp. We verwachten immers dat er ten gevolge van de vergrijzing van de bevolking minder werklozen, minder arbeidsongeschikten en minder kinderen zullen zijn. Tussen 2018 en 2070 dalen deze sociale uitgaven in verhouding tot het bbp.

Alles samengenomen doet de vergrijzing de sociale uitgaven op de lange termijn stijgen van 25,2 % van het bbp naar 27,6 % van het bbp. Tegen 2070 zullen we dus 2,4% van ons bbp extra beschikbaar moeten hebben om de vergrijzing te kunnen betalen. Dit is de budgettaire kost van de vergrijzing.

1.3.       Gevolgen van migratie

In 2015 waren er wereldwijd 244 miljoen internationale migranten op een totale wereldbevolking van 7,3 miljard mensen. Dat is 3,3 % van de wereldbevolking. Op dit ogenblik zijn 48 % van de internationale migranten vrouwen. De gemiddelde leeftijd van een internationale migrant is 39 jaar.

  • Als mensen uit een ander land naar ons land verhuizen, spreken we over immigratie.

  • Als mensen uit ons land naar een ander land verhuizen, spreken we over emigratie.

  • Het verschil tussen immigratie en emigratie is het migratiesaldo.

Beschrijving van immigratie in ons land

De Organisatie van de Verenigde Naties (UNO) definieert een immigrant als een persoon die woont in een ander land dan het land waar hij geboren is.
Volgens deze definitie wonen er in ons land ongeveer 1,8 miljoen migranten. Hiervan komen 860 000 migranten uit landen van de Europese Unie.

Bron: Algemene Directie Statistiek.

Effecten van immigratie op de arbeidsmarkt

Immigratie is een zeer actueel thema in onze maatschappij. We bekijken enkele stellingen over de effecten van immigratie op onze arbeidsmarkt.

Stelling 1. Immigranten nemen de jobs af van Belgische werknemers.

Heel wat Belgen (40 %) denken dat migranten jobs afnemen van in België geboren werknemers. Europese onderzoeken wijzen nochtans uit dat de immigratie doorgaans geen effect heeft op de werkloosheid:

    • immigranten zijn immers ook consumenten: er moet dus meer geproduceerd worden en daardoor komen er meer jobs;

    • daarnaast creëren veel immigranten ook werkgelegenheid aangezien ze sneller de neiging hebben om als zelfstandige te werken dan mensen die hier geboren zijn.

Stelling 2. De meeste immigranten zijn werkloos.

De werkloosheid bij de immigranten is een groot probleem in België. Cijfers van de OESO uit 2017 leren ons dat 6 % van de arbeidsbevolking die in België geboren is, werkloos is. In datzelfde jaar is 13 % van de arbeidsbevolking die niet in België geboren is werkloos. Achter deze percentages schuilen grote verschillen tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel en ook volgens de afkomst van de migranten.

Het verschil in tewerkstelling tussen migranten en niet-migranten kan worden verklaard door verschillende factoren:

    • bepaalde diploma’s van immigranten worden niet erkend;

    • immigranten kennen soms de taal niet voldoende;

    • bepaalde jobs zijn enkel toegankelijk voor houders van een Europese nationaliteit;

    • soms wordt er gediscrimineerd bij de aanwerving.

Het is dus onder andere belangrijk dat migranten zo snel mogelijk de taal leren en een opleiding krijgen om een job te vinden.

Stelling 3. Immigranten kunnen het probleem van de knelpuntberoepen mee helpen oplossen.

Op de Vlaamse arbeidsmarkt zijn er heel wat knelpuntberoepen. Dit betekent dat een aantal jobs niet ingevuld geraken. Dit zijn zowel jobs voor hoogopgeleide mensen als voor technisch personeel.

De VDAB organiseert opleidingen voor iedereen die naar deze knelpuntberoepen wil doorstromen.
De overheid neemt ook maatregelen om het aantrekken van deze groepen werknemers uit het buitenland gemakkelijker te maken voor de werkgevers. Immigranten kunnen dus een oplossing bieden voor knelpuntberoepen.

Effecten van immigratie op de sociale zekerheid

Ook op het vlak van onze sociale zekerheid, leven er vragen.

Stelling 4. Hebben immigranten meer rechten dan autochtone Vlamingen?

Een immigrant heeft dezelfde rechten als de doorsnee Vlaming. En dus niet méér.

    • Hij kan beroep doen op onze gezondheidszorg en een leefloon aanvragen.

    • Hij krijgt kinderbijslag op voorwaarde dat de kinderen hier verblijven.

    • Net als de rest van de bevolking heeft hij pas recht op een werkloosheidsvergoeding als hij anderhalf jaar heeft gewerkt.

    • Ook pensioenrechten moet je opbouwen in dit land. Een gepensioneerde Syriër die in België belandt, kan dus geen aanspraak maken op een pensioen van de Belgische Staat.

Stelling 5. Is migratie een oplossing voor de vergrijzing van de bevolking?

Het leeftijdsprofiel van de immigranten in ons land verschilt sterk van dat van de totale bevolking. Algemeen genomen zijn de immigranten jonger dan de totale bevolking. Bijvoorbeeld: van de immigranten die in 2016 in België aangekomen zijn, zijn er 33 % tussen de 25 en 34 jaar oud.

Immigranten versterken dus de jonge groep van de totale bevolking. Als ze werk vinden, betalen ze ook bijdragen aan de sociale zekerheid en kunnen ze mee de pensioenlast helpen verlichten. Met migratie kan je de vergrijzing dus wel uitstellen.

1.4.       Inkomensongelijkheid.

Een traditionele doelstelling van het economisch beleid is een rechtvaardige inkomensverdeling. Niet iedereen verdient even veel. Sommige mensen hebben een hoger loon, anderen hebben ook een inkomen uit spaargeld (intrest) of uit eigendommen zoals een huis dat ze verhuren.

Om te meten hoe groot de inkomensongelijkheid in een land is, gebruikt men de ginicoëfficiënt.

  • Als alle inwoners hetzelfde inkomen hebben, is de ginicoëfficiënt gelijk aan 0. Er is dan een volledig gelijke inkomensverdeling.

  • Heeft één iemand al het inkomen en hebben al de anderen niets, dan is de ginicoëfficiënt gelijk aan 1. Er is dan een volledig ongelijke inkomensverdeling.

  • In werkelijkheid heeft de ginicoëfficiënt een waarde tussen 0 en 1. Hoe lager de waarde hoe kleiner de inkomensongelijkheid of hoe gelijker de inkomens verdeeld zijn.

In deze tabel vind je de inkomensongelijkheid in verschillende landen in 2017.

Bron: OECD

  • In ons land is de inkomensongelijkheid lager dan het gemiddelde in Europa.

  • Sinds 2009 schommelt de ginicoëfficiënt in België rond 0,26. Daarmee doet België het beter dan de buurlanden. 

  • Er zijn wel grote  verschillen in ons land. In het Brussels gewest is de ongelijkheid veel groter dan in Vlaanderen.

  • In de landen uit het noorden van Europa is de inkomensongelijkheid ongeveer gelijk aan de Belgische. Landen uit Zuid- en centraal Europa hebben een grotere ongelijkheid.

  • De inkomensongelijkheid is het grootst in Engeland, Amerika, Turkije en Mexico.

Belastingen, sociale bijdragen en sociale uitkeringen verminderen de inkomensongelijkheid. Mensen met een laag inkomen, betalen minder belastingen en sociale bijdragen en krijgen meer uitkeringen. Daardoor wordt het verschil tussen de lage en de hoge inkomens kleiner.

Flitskaarten.

De flitskaarten hebben telkens 2 kanten: op de voorkant staat een vraag en op de achterkant staat het antwoord.
Je wisselt van kant door op de kaart te klikken. Je gaat naar de volgende kaart door op het pijltje onderaan rechts te klikken.

Je kan kiezen tussen 2 opties:

1 studeren: de flitskaarten komen één voor één. Je bekijkt de voorkant en de achterkant en probeert dit te onthouden.

2 oefenen: je bekijkt de voorkant en zegt wat er op de achterkant staat. Daarna kijk je naar de achterkant en controleer je of je antwoord juist was. Je klikt bij elke flitskaart aan of je antwoord juist of fout was. De kaartjes die je correct had, verdwijnen uit de reeks. Met de andere kaartjes oefen je verder tot je alles juist hebt.

Ken je alle flitskaarten? Test jezelf met de vragen uit ' Alles goed begrepen?'